farceren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  farceren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • far·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans, afgeleid van farce

Werkwoord

farceren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
farceren
farceerde
gefarceerd
zwak -d volledig
  1. iets vullen
  2. (kookkunst) vullen van wild of gevogelte
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord farceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
48 %van de Nederlanders;
55 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.