flambouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  flambouw    (hulp, bestand)
  • IPA: /flɑm'bɔu/
Woordafbreking
  • flam·bouw
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘fakkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1380 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord flambouw flambouwen
verkleinwoord flambouwtje flambouwtjes

Zelfstandig naamwoord

deflambouwv/m

  1. een in brandbare stof gedrenkte stok die gebruikt wordt als buitenverlichting
    • Nu gaan we de flambouwen buiten zetten. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord flambouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
34 %van de Nederlanders;
22 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.