gaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gaar    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣar/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /xaɹ/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ʝar/
Woordafbreking
  • gaar
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen gaargaardergaarst
verbogen garegaarderegaarste
partitief gaarsgaarders-

Bijvoeglijk naamwoord

gaar

  1. (voeding) lang genoeg gekookt zodat het eetklaar is
    • Aan tafel, het eten is al lang gaar, straks verpietert het nog. 
  2. (informeel) duf, energieloos, futloos
    • Ik ben gaar, ik denk dat ik te weinig geslapen heb. 
  3. (informeel) (jongerentaal) zonderling
    • wat is dat een gare gast, zeg 
  4. (verouderd) Ten volle, geheel en al, ganschelijk
    • Dat gaar recht zijn Uw wetten en voetpaden. 
    • Gansch en gaar.  
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
garen

gaar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van garen
    • Ik gaar. 
  2. gebiedende wijs van garen
    • Gaar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van garen
    • Gaar je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Noors

Werkwoord

gaar

  1. verouderde spelling of vorm van går tot 1917
(verouderd) tegenwoordige tijd van gaa

Nynorsk

Werkwoord

gaar

  1. verouderde spelling of vorm van går tot 1917
(verouderd) tegenwoordige tijd van gaa
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.