gekleed

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gekleed    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈklet/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ge·kleed
Woordherkomst en -opbouw
  • vervoeging van kleden: de stam met omvoegsel ge- -d, zonder -d omdat de stam al op -d eindigt

Werkwoord

vervoeging van: kleden…
verbogen vorm: geklede

gekleed

  1. voltooid deelwoord van kleden
  2. vormt de voltooide tijden
    • De toeschouwers hadden zich goed gekleed op het slechte weer. 
    • Veel aanwezigen hadden zich gekleed in het oranje. 
  3. vormt de lijdende vorm
    • De figuranten worden gekleed en geschminkt voor de generale repetitie. 
  4. als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
    • Iedereen was mooi en passend gekleed. 
    • Ze was in het wit gekleed. 
  5. attributief gebruikt
    • Op tv is een Italiaanse show met schaars geklede vrouwen. 
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen gekleedgekledergekleedst
verbogen gekledegeklederegekleedste
partitief gekleedsgekleders-

Bijvoeglijk naamwoord

gekleed [1]

  1. netjes, als voorgeschreven
Antoniemen
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Hij is op zijn Paasbest gekleed

Gangbaarheid

  • Het woord gekleed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.