geplogenheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  geplogenheid    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ge·plo·gen·heid
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van geplogen (van het verl.deelw. van het oorspronkelijke sterke werkwoord plegen (gewoon zijn (te), regelmatig doen) met het achtervoegsel -heid [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord geplogenheid geplogenheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

degeplogenheidv

  1. (in België) (formeel) datgene wat men pleegt te doen
    • Dit was al vele jaren een geplogenheid. 

Gangbaarheid

  • Het woord geplogenheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
9 %van de Nederlanders;
67 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.