geremdheid

Nederlands

[[afbeelding: |thumb|]]

Uitspraak
  • Geluid:  geremdheid    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ge·remd·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geremdheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

degeremdheidv

  1. (psychologie) de mate waarin iemand zich terughoudend gedraagt; de mate waarin iemand zich niet vrij en open opstelt
     "Het bepaalt de manier waarop je je gedraagt. Altijd is er een stemmetje in je hoofd dat zegt: dat kun je beter wel doen en dat niet. Het is een soort deken van geremdheid die over je heen ligt en waar je niet onderuit kunt kruipen."[2]
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord geremdheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron “Als 4 mei een dag van schaamte is, omdat je vader fout was in de oorlog” (Vrijdag 4 mei 2018, 12:07), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.