gevest

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gevest    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈvɛst/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ge·vest
enkelvoud meervoud
naamwoord gevest gevesten
verkleinwoord gevestje gevestjes

Zelfstandig naamwoord

hetgevesto

  1. handvat van een zwaard of een ander steekwapen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘handvat van blank wapen’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1]
  • vervoeging van vesten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt [2]

Werkwoord

vervoeging van: vesten…
verbogen vorm: geveste

gevest

  1. voltooid deelwoord van vesten

Gangbaarheid

  • Het woord gevest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
79 %van de Nederlanders;
74 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.