gezinnen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gezinnen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈzɪnə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ge·zin·nen
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

degezinnenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gezin
     In mijn jeugd trokken we elke zomer met vier gezinnen door de bergen.[2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gezinnen
gezinde
gezind
zwak -d volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

Werkwoord

gezinnen

  1. (verouderd) verlangen naar, willen hebben
Schrijfwijzen
  • gesinnen
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord gezinnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.