begeren

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
begerenbegerend
begeertebegeerd
-begeerlijk
-begerenswaardig
Uitspraak
  • Geluid:  begeren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘verlangen’ voor het eerst aangetroffen in 1260 [1]
  • afgeleid van géren met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
begeren
begeerde
begeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

begeren

  1. overgankelijk sterk verlangen om iets te bezitten
    • Je krijgt niet altijd alles wat je hartje begeert. 
     Zoonlief heeft de status van een halfgod en krijgt alles wat zijn hartje begeert.[3]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord begeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.