gilet

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gilet    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈʒilɛt/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • gi·let
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gilet gilets
verkleinwoord giletje giletjes

Zelfstandig naamwoord

hetgileto

  1. (kleding) mouwloos vest, gedragen als onderdeel van een driedelig herenkostuum onder het jasje, als onderdeel van de werkkleding van obers, door mannen in cowboyfilms of als vrijtijdskleding door mannen en vrouwen
    • In sommige dingen was hij een beetje ouderwets: hij had meestal een vest aan, een gilet, en daar zat een heel ouderwets horloge aan vast met een ketting; nu ziet ge dat niet meer, maar hij droeg die nog. [2]
Synoniemen
  • debardeureke

Gangbaarheid

  • Het woord gilet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  gilet    (hulp, bestand)
  • IPA:
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  gilet     le gilet     gilets     les gilets  
Woordherkomst en -opbouw

    Zelfstandig naamwoord

    gilet m

    1. (kleding), gilet, vest
    2. (kleding) borstrok

    Papiaments

    Woordherkomst en -opbouw
    • Van het Nederlandse gilet.
    enkelvoud of
    impliciet meervoud
    expliciet meervoud
      gilet     giletnan  

    Zelfstandig naamwoord

    gilet

    1. (kleding) vest
    Schrijfwijzen
    • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: zjilèt.
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.