gipsy

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gipsy    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • gip·sy
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zigeuner(in)’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gipsy gipsy's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

degipsyv/m

  1. zigeuner
Afgeleide begrippen
  • gipsyjazz

Gangbaarheid

  • Het woord gipsy staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
79 %van de Nederlanders;
71 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.