glaciaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  glaciaal    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • gla·ci·aal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. de ijstijd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1882 [1]
  • afgeleid van glace met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord glaciaal glacialen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetglaciaalo [3]

  1. (aardrijkskunde) (geologie) koudere fase binnen een ijstijd
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen glaciaalglacialerglaciaalst
verbogen glacialeglacialereglaciaalste
partitief glaciaalsglacialers-

Bijvoeglijk naamwoord

glaciaal [4]

  1. (aardrijkskunde) (geologie) betrekking hebbend op de poolstreken, een ijstijd, een glaciaal of op gletsjers
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord glaciaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
77 %van de Nederlanders;
82 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.