grammaire

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  grammaire    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɡrɑˈmɛːr/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • gram·mai·re
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grammaire grammaires
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

degrammairev

  1. (taalkunde) beschrijving van het geheel van regels en principes voor het spreken en schrijven van een bepaalde taal
    • De XXI in deze grammaire bijeengebrachte "Spreekwoorden" komen hoofdstuk XXI, bl. 79 en 80, voor, en zijn aangewezen met den naam "Zwitzers". [2]
    • Ik geef er ook niet om of de zinnen rondloopen - gekheid. 't Hart heeft geen grammaire - houd me in godsnaam niet voor 'n schoolmeester. [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord grammaire staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
40 %van de Nederlanders;
72 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Frans

Zelfstandig naamwoord

grammaire v

  1. (taalkunde) grammatica
    «Il faut distinguer la grammaire descriptive de la grammaire normative.»
    We moeten de descriptieve van de normatieve grammatica onderscheiden.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.