höra

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  höra    (hulp, bestand)
  • IPA: / hœ̞ːˌra /
stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum
höra
hörde
hört
volledig

Werkwoord

höra

  1. behoren, horen
  2. horen aan (in een hoorzitting)
  3. luisteren
  4. verhoren, uithoren
  5. toebehoren
Afgeleide begrippen

Werkwoord

höra hit

  1. thuishoren
Synoniemen
  • ha sin rätta plats
Synoniemen
  • ha sin rätta plats

Werkwoord

höra ihop

  1. bij elkaar horen, bijeen horen, samenhoren
Synoniemen
  • sammanhänga med
  • räknas till

Werkwoord

höra sig för

  1. informeren naar, navragen
Synoniemen
  • förfråga
  • sondera

Werkwoord

höra till

  1. erbij horen
Synoniemen
  • sammanhänga med
  • räknas till

Werkwoord

höra upp

  1. hooren, luisteren, opletten, zijn oren spitsen
  2. ophouden
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.