habitation

Engels

Uitspraak
  • IPA: /ˌhæbɪˈteɪʃən/
  • SAMPA: /%h{b.I"teI.S@n/
Woordafbreking
  • hab·i·ta·tion
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Franse woord habiter.
enkelvoud meervoud
habitation habitations

Zelfstandig naamwoord

habitation

  1. bewoning
  2. inwoning
  3. biotoop, habitat, leefgebied, leefomgeving (van dieren of planten)
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: fit for habitation
bewoonbaar
  • [2]: unfit for human habitation
onbewoonbaar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.