hag

Engels

  • IPA:
Woordafbreking
  • hag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
hag hags

Zelfstandig naamwoord

hag

  1. (mythologie) heks, helleveeg, tovenares, toverkol
  2. (scheldwoord) feeks, vervelende (oudere) vrouw
  3. (dierkunde) slijmprik
  4. (dierkunde) papegaaiduiker
  5. (plantkunde) gewone vogelkers
  6. (medisch) slaapverlamming
Synoniemen
  • [3] hagfish
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.