hall

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hall    (hulp, bestand)
  • IPA: /hɔːl/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • hall
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hall halls
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dehallm

  1. hoge ruimte in een gebouw om een groter aantal mensen te ontvangen
    • Al van bij het binnenkomen in de grote hall zag ik dat het goed zat. Het liep er vol volk en de studenten trokken in grote drommen naar boven. [2]
    • Opeens rent John de hall binnen met een geweer in de hand. [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord hall staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
34 %van de Nederlanders;
58 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  hall (US)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
hall halls

Zelfstandig naamwoord

hall

  1. hal

Hongaars

Werkwoord

hall

  1. horen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.