hef

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hef    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɦɛf/
Woordafbreking
  • hef
enkelvoud meervoud
naamwoord hef heffen
verkleinwoord hefje hefjes

Zelfstandig naamwoord

dehefv/m

  1. bezinksel van vloeistoffen

Werkwoord

vervoeging van
heffen

hef

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heffen
    • Ik hef. 
  2. gebiedende wijs van heffen
    • Hef! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heffen
    • Hef je? 

Gangbaarheid

  • Het woord hef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord hef hefte
hewwe

Zelfstandig naamwoord

hef

  1. heft, handvat
stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
hef
gehef
volledig

Werkwoord

hef

  1. heffen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.