heibel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  heibel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhɛibəl/
Woordafbreking
  • hei·bel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘drukte, ruzie’ voor het eerst aangetroffen in 1903 [1]
  • Herkomst: Bargoens [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord heibel heibels
verkleinwoord heibeltje heibeltjes

Zelfstandig naamwoord

deheibelv/m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) ruzie

Gangbaarheid

  • Het woord heibel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.