hijzelf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hijzelf    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɦɛɪ'zɛlf/
Woordafbreking
  • hij·zelf
Woordherkomst en -opbouw

Persoonlijk voornaamwoord

hijzelf

  1. hij in eigen persoon; niemand anders dan hij [1]
    • „Niemand kan zeggen wat Trump gaat doen, ook hijzelf niet.” 
  2. versterkte/benadrukte vorm van hij [2]
    • Hijzelf kon niet komen. 
     Niemand had iets verkeerds gedaan, althans niets aantoonbaar verkeerds, hijzelf niet en niemand anders.[3]

Gangbaarheid

  • Het woord hijzelf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.