huiver
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: huiver (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhœyvər / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- hui·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huiver | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de huiver m
- (psychologie) angst, twijfel
- De huisarts voelde wat huiver voor hij moest verschijnen voor het tuchtcollege.
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
huiveren |
huiver
Gangbaarheid
- Het woord huiver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huiver" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.