huiver

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huiver    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhœyvər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • hui·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huiver -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dehuiverm

  1. (psychologie) angst, twijfel
    • De huisarts voelde wat huiver voor hij moest verschijnen voor het tuchtcollege. 
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
huiveren

huiver

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huiveren
    • Ik huiver. 
  2. gebiedende wijs van huiveren
    • Huiver! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huiveren
    • Huiver je? 

Gangbaarheid

  • Het woord huiver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.