ingoed

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ingoed    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɪŋɣut/
Woordafbreking
  • in·goed
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen ingoed
verbogen ingoede
partitief ingoeds

Bijvoeglijk naamwoord

ingoed

  1. buitengewoon vriendelijk en rechtschapen
    • Carina is geheel naar verwachting beeldschoon, ingoed en hoogst begaafd, maar ook al dertig jaar oud. [1]
Opmerkingen

Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en ingoed.

Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord ingoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
34 %van de Nederlanders;
56 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.