inloop

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  inloop    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɪnlop/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • in·loop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inloop -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deinloopm

  1. herhaald veelvuldig bezoek
  2. vrije toegang op een daarvoor vastgestelde tijd
Afgeleide begrippen
  • inlooplijn
  • inlooppijn
  • inlooppoli
  • inlooppolikliniek

Werkwoord

vervoeging van
inlopen

inloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inlopen
    • ... dat ik inloop. 

Gangbaarheid

  • Het woord inloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.