innerlijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  innerlijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɪnərlək/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • in·ner·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands innerlijc, ontleend aan Middelhoogduits innerlich, in de betekenis van ‘inwendig’ voor het eerst aangetroffen in 1450; op te vatten als afgeleid van  in bw  met het achtervoegsel -er (2) en met het achtervoegsel -lijk [1][2][3]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen innerlijkinnerlijkerinnerlijkst
verbogen innerlijkeinnerlijkereinnerlijkste
partitief innerlijksinnerlijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

innerlijk

  1. wat betreft het geestesleven
    • Botsing van opvattingen tussen twee of meer personages, of die van één personage met de omstandigheden of de ‘hogere machten’ (God, noodlot, natuurwetten). De botsing van opvattingen in het personage zelf, die tot innerlijke tweestrijd leidt, noemt men het innerlijk conflict. [4]
  2. van binnen, aan de binnenkant
    • De sociaaldemocratische consensus in de kernstaten werd doorbroken door een agressief neoliberalisme, een vreemd en innerlijk tegenstrijdig amalgaam van dominantie van het economische over het politieke en sociale, dat gepaard ging met de oproep terug te keren tot de normen en waarden die door diezelfde dominantie nu juist stelselmatig ondermijnd worden. [5]
     Alles is met elkaar verbonden en reageert op elkaar, vertelde hij, net zoals de rimpelingen in het water als je er een steen in gooit. Dat ik opnieuw moest leren om mijn zintuigen open te stellen en mijn innerlijke instincten te verbinden met de natuur.[6]
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
  • innerlijkheid

Gangbaarheid

  • Het woord innerlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.