intern

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  intern    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • in·tern
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Franse interne, in de betekenis van ‘inwendig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1722 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen interninternerinternst
verbogen interneinternereinternste
partitief internsinterners-

Bijvoeglijk naamwoord

intern

  1. binnen, inwendig
    • Het virus bevindt zich in het interne milieu. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord intern staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  intern    (hulp, bestand)
stellend vergrotend overtreffend
intakt
interner
am internsten
alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

intern

  1. intern, inwendig

Engels

Bijvoeglijk naamwoord

stellend vergrotend overtreffend
internmore internmost intern

intern

  1. (verouderd) intern, inwendig
Synoniemen
enkelvoud meervoud
intern interns

Zelfstandig naamwoord

intern

vervoeging
onbepaalde wijs to  intern 
he/she/it  interns 
verleden tijd  interned 
voltooid
deelwoord
 interned 
onvoltooid
deelwoord
 interning 
gebiedende wijs  intern 

Werkwoord

intern

  1. overgankelijk interneren
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.