insinueren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  insinueren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɪnsinyˈwerə(n)/ (5 lettergrepen)
Woordafbreking
  • in·si·nu·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bedekt aantijgen’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Franse insinuer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
insinueren
insinueerde
geïnsinueerd
zwak -d volledig

Werkwoord

insinueren

  1. iemand ergens van beschuldigen zonder dat duidelijk te zeggen
    • De baas insinueerde dat de verpleegkundige de tabletten had kwijtgemaakt. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord insinueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.