instabiel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  instabiel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɪnstaˈbil/
Woordafbreking
  • in·sta·biel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onvast’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • van het Latijn instabilis; op te vatten als afleiding van stabiel met het ontkennend voorvoegsel in-
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen instabielinstabielerinstabielst
verbogen instabieleinstabielereinstabielste
partitief instabielsinstabielers-

Bijvoeglijk naamwoord

instabiel

  1. niet stabiel, zonder evenwicht
Antoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord instabiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.