inwonen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  inwonen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɪɱwonə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • in·wo·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inwonen
woonde in
ingewoond
zwak -d volledig

Werkwoord

inwonen [1]

  1. onovergankelijk iemands anders huis medebewonen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord inwonen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.