jubilaris

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  jubilaris    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ju·bi·la·ris
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘die een jubileum viert’ voor het eerst aangetroffen in 1659 [1]
  • Verwant met jubileum. Zie aldaar.
enkelvoud meervoud
naamwoord jubilaris jubilarissen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dejubilarism

  1. iemand die zijn jubileum viert
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord jubilaris staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.