kabbelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kabbelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /'kɑbələ(n)/
Woordafbreking
  • kab·be·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zacht golven’ voor het eerst aangetroffen in 1631 [1]
  • Het woord is een onomatopee.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kabbelen
kabbelde
gekabbeld
zwak -d volledig

Werkwoord

kabbelen

  1. ergatief zacht stromen en geluid maken
    • Het beekje kabbelt tussen de velden en langs de bossen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kabbelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.