kandideren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kandideren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • kan·di·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zich kandidaat stellen’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • afgeleid van kandidaat met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kandideren
kandideerde
gekandideerd
zwak -d volledig

Werkwoord

kandideren

  1. overgankelijk als kandidaat voorstellen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord kandideren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
72 %van de Nederlanders;
68 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.