kandidaat

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kandidaat    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɑndiˈdat/
Woordafbreking
  • kan·di·daat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gegadigde’ voor het eerst aangetroffen in 1652 [1]
  • afgeleid van het Latijnse candidatus (met het achtervoegsel -aat) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kandidaat kandidaten
verkleinwoord kandidaatje kandidaatjes

Zelfstandig naamwoord

dekandidaatm

  1. (politiek) iemand die zich verkiesbaar gesteld heeft voor een politiek ambt
    • De kiescommissie ziet in haar een goede kandidaat. 
  2. iemand die zich beschikbaar geteld heeft voor een baan of functie
    • Er waren erg veel kandidaten voor de positie. 
  3. een deelnemer aan een spelshow
    • Kandidaat nummer twee gaf als eerste het juiste antwoord. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kandidaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.