kann

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • kann

Werkwoord

kann

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kenne
    «Ich hab schunn viel weisse Schparregraas in Deitschland gesse un ich kann ehrlich saage ass es arrig gut iss.»
    Ik heb al veel witte asperges in Duitsland gegeten en ik kan eerlijk zeggen dat het zeer goed is.
Opmerkingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.