kantelen

Nederlands

Uitspraak

(heteroniem)

  • [A] Geluid:  kántelen    (hulp, bestand)
    • IPA: /'kɑntələ(n)/ (3 lettergrepen)
  • [B] Geluid:  kantélen    (hulp, bestand)
    • IPA: /kɑnˈtelə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • kan·te·len
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] frequentatief gevormd uit van  kanten ww  met het achtervoegsel -el, in de betekenis van ‘omkeren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1782 [1] [2]
  • [B]  kanteel zn  met de uitgang -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kantelen
[A]
kantelde
gekanteld
zwak -d volledig

Werkwoord

[A] kántelen

  1. ergatief omvallen door onevenwicht
    • Schepen kunnen kantelen als de lading gaat schuiven. 
  2. overgankelijk wat verdraaien om een horizontale as
    • Toen hij de doos wilde kantelen scheurde de bodem los. 
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

[B]dekantélenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kanteel
    • Van achter de kantelen schoten boogschutters hun pijlen af op de aanvallers, terwijl die hen moeilijk konden raken. 

Gangbaarheid

  • Het woord kantelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.