kleinigheid
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kleinigheid (hulp, bestand)
- IPA: / ˈklɛinəxˌhɛit / (3 lettergrepen)
- (Nederland): /klɛinʏɣɦɛit/ of /klɛinɪɣɦɛit/
- (Vlaanderen): /klɛinʏʝɦɛit/
Woordafbreking
- klei·nig·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van kleinig met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleinigheid | kleinigheden |
verkleinwoord | kleinigheidje | kleinigheidjes |
Zelfstandig naamwoord
de kleinigheid v
- iets onbelangrijks
- "Ik heb een brief van onzen Frederik ontvangen, die mij, uit hoofde van eene tusſchenkomende kleinigheid, heeft doen beſluiten, om weder naar Antwerpen te keeren". [1]
Gangbaarheid
- Het woord kleinigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kleinigheid" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Paape, Gerrit (1788). De Hollandsche wijsgeer in Braband: iets meer dan een roman, p. 148.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.