knaak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  knaak    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • knaak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘groot muntstuk, een rijksdaalder’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1689 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord knaak knaken
verkleinwoord knaakje knaakjes

Zelfstandig naamwoord

deknaakv/m

  1. (numismatiek) een oud muntstuk van ƒ2.50
    • Geef me er maar een knaak voor. 

Gangbaarheid

  • Het woord knaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
56 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.