lapper

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lapper    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • lap·per
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van lappen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord lapper lappers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

delapperm [1]

  1. (beroep) persoon die schoenen repareert; iemand die ketels repareert
     Bij het kerkgangetje Zondagsmorgens, want Jaap ging 's middags, 'binnen-door' reeds mee naar de middagkerk, wanneer om kwart-over-negenen de reek de straat uitkwam, over de brug naar 't huis van Jan de Lapper, keek hij meestal naar de drukkerij-kant uit of waar de schepen met bedekte ruimen druilden of waar een schipper in zijn bonte boezeroen op-sloffen aan de walkant 'Sting'.[2]
  2. dronkaard, knoeier
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord 'lapper' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.