lego

Niet te verwarren met: LEGO

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lego    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlexo/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • le·go
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Deens, in de betekenis van ‘kinderspeelgoed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [1]

Werkwoord

vervoeging van
legoën

lego

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van legoën
    • Ik lego. 
  2. gebiedende wijs van legoën
    • Lego! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van legoën
    • Lego je? 

Gangbaarheid

  • Het woord 'lego' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
legar

lego

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van legar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.