lullen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lullen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlʏlə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • lul·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kletsen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1709 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lullen
/'lʏlə(n)/
lulde
/'lʏldə/
geluld
/ɣə'lʏlt/
zwak -d volledig

Werkwoord

lullen

  1. (informeel) onzinnige of onbelangrijke dingen zeggen
    • Wat zit je nou te lullen? 
  2. (informeel) verraden
    • Hij heeft tegen de politie zitten lullen. 
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

delullenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord lul

Gangbaarheid

  • Het woord lullen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.