mancha

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • man·cha
enkelvoud meervoud
mancha manchas

Zelfstandig naamwoord

mancha v

  1. vlek
  2. blaam, smet

Werkwoord

vervoeging van
manchar

mancha

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van manchar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van manchar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.