blaam

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  blaam    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • blaam
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Oudfrans, zie blâmer. Verder te herleiden tot Latijn blastemare/blasphemare en uiteindelijk Grieks βλασφημία (zie ook blasfemie). [1] In de betekenis van ‘smet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord blaam blamen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deblaamv/m

  1. een slechte reputatie
    • Je moet geen blaam op hem werpen. 
  2. (verouderd) schuld [2], verantwoordelijkheid
Uitdrukkingen en gezegden

[2]

  • Mij treft geen blaam
Mij valt niets te verwijten
  Daarbij opgeteld dat het personeel zich keurig aan de regels had gehouden, kon hij enkel tot de slotsom komen dat het hotel in deze zaak geen enkele blaam trof. Een geruststellende gedachte. [3] 
 Ons treft geen blaam, dus keur al ons werk maar goed. Dat is wat de commissarissen en bestuurders van Volkswagen de aandeelhouders vragen om volgende maand te doen. Maar daar denken aandeelhouders van de autofabrikant toch anders over.[4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord blaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.