mandateren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mandateren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • man·da·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van het Franse mandater (met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mandateren
mandateerde
gemandateerd
zwak -d volledig

Werkwoord

mandateren [2]

  1. overgankelijk machtigen, een mandaat geven
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord mandateren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
72 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.