manen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  manen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ma·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘nekhaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
  • In de betekenis van ‘herinneren aan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
manen
maande
gemaand
zwak -d volledig

Werkwoord

manen

  1. overgankelijk gebieden iets te doen
    • De moeder maande haar kinderen de troep op te ruimen. 
Anagrammen
Hyponiemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

demanenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord maan
  2. alleen meervoud ruige beharing op de nek van een leeuw of van een paard
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord manen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
manar

manen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van manar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van manar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.