mangiare

Italiaans

Uitspraak
  • Geluid:  mangiare    (hulp, bestand)
  • IPA: /man.ˈdʒa.re/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudfranse mangier.
stamtijd
infinitief onvoltooid
deelwoord
voltooid
deelwoord
mangiare
mangiante
mangiato
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
toekomende
tijd
mangio
mangiavo
mangerò
volledig

Werkwoord

mangiare

  1. eten
    «Ho bisogno di mangiare
    Ik moet eten.
  2. opeten
    «Mangialo tutto!»
    Eet het op!
enkelvoud meervoud
mangiare mangiari

Zelfstandig naamwoord

mangiare m

  1. eten
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.