mango

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mango    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmɑŋɡo/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • man·go
Woordherkomst en -opbouw
  • van Indonesisch mango, in de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1596 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord mango mango's
verkleinwoord mangootje mangootjes

Zelfstandig naamwoord

demangom

  1. (fruit) soort oranje-groene sappige tropische vrucht
  2. (gierzwaluwachtigen) benaming voor kolibri's uit het geslacht Anthracothorax 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord mango staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • man·go
enkelvoud meervoud
mango mangos

Zelfstandig naamwoord

mango v

  1. (fruit) mango
  2. handvat
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.