moraliseren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  moraliseren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • mo·ra·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zedenpreken’ voor het eerst aangetroffen in 1481 [1]
  • afgeleid van het Franse moraliser met het achtervoegsel -iseren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
moraliseren
moraliseerde
gemoraliseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

moraliseren

  1. inergatief zedenkundige beschouwingen houden
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord moraliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.