node

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  node    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈnodə/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • no·de
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands node, op te vatten als  nood zn  met de uitgang -e, als bijwoord van modaliteit: ‘onwillig’ aangetroffen vanaf 1240 [1]

Bijwoord

node

  1. terwijl er veel behoefte aan was
    • Plotseling werd hij ernstig ziek; hij werd node gemist bij het concert. 

Werkwoord

vervoeging van
noden

node

  1. aanvoegende wijs van noden

Zelfstandig naamwoord

node

  1. datief vrouwelijk  van nood
    • Snel werd duidelijk wat men allemaal van node had. 

Gangbaarheid

  • Het woord node staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
74 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.