ogen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ogen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈoɣə(n) / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- ogen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ogen |
oogde |
geoogd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
ogen
- onovergankelijk de aanblik hebben van
- Dat oogde beter dan het was.
- aandachtig kijken naar, staren naar
Uitdrukkingen en gezegden
lelijk ogen
Hyponiemen
- afogen
- beogen
- knipogen
- naogen
- pinkogen
- zienderogen
Vertalingen
lelijk ogen
|
Zelfstandig naamwoord
de ogen mv
Gangbaarheid
- Het woord ogen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ogen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ogen op website: Etymologiebank.nl
- 1 2 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
ogen
- meervoud van oge
Veluws
Zelfstandig naamwoord
ogen
- meervoud van oge
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.