ogen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ogen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈoɣə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ogen
Woordherkomst en -opbouw
  • ww: afgeleid van  oog zn  met het achtervoegsel -en [1] [2]
  • zn:  oog zn  met de uitgang -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ogen
oogde
geoogd
zwak -d volledig

Werkwoord

ogen

  1. onovergankelijk de aanblik hebben van
    • Dat oogde beter dan het was. 
  2. aandachtig kijken naar, staren naar
Uitdrukkingen en gezegden

lelijk ogen

Hyponiemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

deogenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord oog
     Het was al jaren kurkdroog geweest in Californië, dus ik kon mijn ogen niet geloven toen het opeens uit het niets begon te regenen.[3]
     Waakzaam schoten mijn ogen alle kanten op, speurend naar verborgen slangen in het struikgewas.[3]

Gangbaarheid

  • Het woord ogen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. ogen op website: Etymologiebank.nl
  3. 1 2
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

ogen

  1. meervoud van oge

Veluws

Zelfstandig naamwoord

ogen

  1. meervoud van oge
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.