ongebondenheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ongebondenheid    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɔŋəˈbɔndə(n)ˌhɛit/ (5 lettergrepen)
Woordafbreking
  • on·ge·bon·den·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ongebondenheid ongebondenheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deongebondenheidv

  1. mate waarin men onafhankelijk is
     De burgertop wil meer mensen bij de politieke besluitvorming betrekken en zo voor meer democratie zorgen onder het motto: „Heel het land spreekt”. Samen zullen ze discussiëren over immigratie, sociale zekerheid en de financiële crisis. De deelnemers zijn geselecteerd op hun - politieke - ongebondenheid.[2]
  2. houding waarbij je weinig aandacht hebt voor de ernstige gevolgen van wat je doet
  3. blijk van onafhankelijkheid
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord ongebondenheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron “Belgen luiden noodklok” (11 november 2011), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.