opblinken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opblinken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔblɪŋkə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • op·blin·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opblinken
blonk op
opgeblonken
klasse 3 volledig

Werkwoord

opblinken

  1. inergatief door een schittering zichtbaar worden
    • Opeens zag hij de tanden van de tijger in de schemering opblinken. 
  2. overgankelijk door poetsen laten schitteren
    • Ze wilde haar zilveren bestek opblinken voor het diner. 

Gangbaarheid

  • Het woord opblinken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
63 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.